C.S. Lewis Citaten
C.S. Lewis (1898-1963) was een Brits schrijver:
- Over Jezus Christus: "Iemand die een gewoon mens was en de dingen beweerde die Jezus verkondigde, zou niet een groot geestelijk leider zijn. Hij zou óf krankzinnig zijn óf hij zou de duivel zelf zijn. Kies zelf maar. Deze man was - en is - de Zoon van God, óf hij was gestoord of nog erger...maar laten we niet aankomen met de neerbuigende onzing dat Hij een groot geestelijk leider was. Die mogelijkheid heeft Hij ons niet gelaten. Dat wilde Hij ook niet."
- Uit: Onversneden Christendom, Kok.
- Over het Christelijk geloof: "Het Christelijk geloof is een bewering die - als ze onwaar is - onbelangrijk is, en - als ze waar is - oneindig belangrijk."
- UIt: Timeless at heart, Christian Apologetics, Fount.
- Machtstoename zonder meer is voor de mensheid niet mogelijk. Iedere nieuw verworven macht van de mens is tegelijk macht over de mens. Iedere stap voorwaarts maakt hem tegelijk sterker en zwakker. Bij iedere overwinning is hij behalve zegevierend generaal ook de gevangene achter zijn zegekar.
- Uit: De afschaffing van de mens, P.60, Kok (vert. van The Abolition of Man (1943))
- De macht van de mens om van zichzelf te maken wat hij wil betekent (...) de macht van sommige mensen om naar hun believen iets van andere mensen te maken.
- Uit: De afschaffing van de mens, P.61, Kok (vert. van The Abolition of Man (1943))
- Those attitudes and practices to which we give the collective name of religion are themselves concerned with religion hardly at all. To be religious is to have one's attention fixed on God and on one's neighbour in relation to God. Therefore, almost by definition, a religious man, or a man when he is being religieus, is not thinking about religion; he hasn't the time. Religion is what we (or he himself at a later moment) call his activity from the outside.
- Vertaling: De denkwijzen en praktijken die we bijeenbrengen onder de noemer religie hebben in zichzelf weinig met religie van doen. Religieus zijn is je aandacht hebben gericht op God en op je naaste in relatie tot God. Daarom denkt een religieus man, of iemand wanneer hij religieus is, bijna per definitie niet aan religie; daar heeft hij de tijd niet voor. Religie is hoe wij (of hijzelf op een later tijdstip) zijn doen en laten vanaf de buitenkant benoemen.
- Uit: Lilies that fester, essay, april 1955 (opgenomen in: Essay Collection & Other Short Pieces, Harper Collins, 2000).