Pensées Citaten
Blaise Pascal (1623-1662)
De "pensées" zijn losse gedachten en verhandelingen die Blaise Pascal gedurende zijn leven opschreef als voorbereiding voor een boek over de "condition humaine", de toestand van de mens. Dat boek is er niet gekomen, de dood intervenieerde. De pensées zijn dus het ruwe materiaal, de werktekeningen, en garanderen niet noodzakelijkerwijs het maximale aan eenvoud en zuiverheid noch ook samenhang of een volledigheid die men van een uitgegeven boek wel mag verwachten. Desondanks toont dit 'ruwe' materiaal al wel de enorme spankracht van zijn denken aan. Een aardige beoordeling daarvan is ook te lezen in een reisverslag van Antoine Gombaud Méré (Des agréments de l'esprit de la conversation) die meereisde in het gezelschap van de hertog van Roannez. Deze leidde in 1652 een onderneming ten behoeve van de drooglegging van het meer van Sarlièves. En behalve als investeerder maakte Pascal deze reis ook mee als vriend en waarover Méré schrijft: "De hertog van Roannez heeft een mathematische geest en opdat hij zich onderweg niet zou vervelen had hij voor een man van middelbare leeftijd gezorgd die tot dan toe weinig gekend was, maar die sindsdien al flink van zich heeft doen spreken. Het was een groot wiskundige die zich alleen daarmee bezig hield. Wetenschap verschaft geen werelds plezier; deze man, die smaak noch gevoel had, mengde zich in alles waar wij het over hadden, maar verbaasde ons bijna altijd en bracht ons vaak aan het lachen [...] Nadat er op die manier twee of drie dagen verlopen waren, begon hij zijn gevoelens te wantrouwen; hij luisterde met aandacht naar wat er verteld werd en vroeg opheldering; af en toe haalde hij een notitieboekje boven en schreef hij iets op. Het was merkwaardig dat hij, tegen dat we in Poitiers aankwamen, bijna uitsluitend nog verstandige dingen zei die wij zelf wel hadden willen zeggen."
"IJdelheid is zo in het hart van de mensen verankerd dat zelfs een soldaat, een boerenkinkel, een kok, of een sjouwer zich op de borst slaat en bewonderaars zoekt. Zelfs filosofen zoeken roem en zij die hier in hun geschriften tegenin gaan, verlangen naar de eer dat zij gelezen hebben, en ik die dit schrijf, heb misschien hetzelfde verlangen, en wellicht ook degenen die dit lezen…"
"Wij zijn zo hoogmoedig dat wij zouden willen dat de hele wereld ons kent, zelfs de mensen die nog komen als wij er niet meer zijn. En wij zijn zo ijdel dat we al verheugd en tevreden zijn als vijf of zes in onze omgeving ons waarderen."
"Men moet kunnen twijfelen waar dat nodig is, zeker zijn waar dat nodig is, en zich overgeven waar dat nodig is. Wie zo niet te werk gaat begrijpt niet wat de kracht van het verstand is. Er zijn er die tegen deze drie beginselen zondigen, hetzij doordat ze, omdat ze van bewijzen geen verstand hebben, beweren dat alles te bewijzen is, hetzij doordat ze aan alles twijfelen, omdat ze niet weten wanneer je je moet overgeven, hetzij doordat ze zich in alles overgeven, omdat ze niet weten wanneer je een oordeel moet hebben. Scepticus, wiskundige, christen: twijfel, stelligheid, overgave."
"Waarom is mijn kennis beperkt en mijn grootte, en waarom duurt mijn leven maar honderd jaar en geen duizend? Welke reden had de natuur om mij zo een bestaan te geven? En dit 'midden' te kiezen, liever dan één van de ontelbare andere, hoewel het ene niet verkieslijker of aantrekkelijker is dan het andere?"
"De mens is slechts een rietstengel, de zwakste in de natuur, maar hij is een denkend riet. Het hele universum hoeft niet naar de wapens te grijpen om hem te verpletteren. Wat damp of een waterdruppel volstaan om hem te doden. Maar zelfs indien het hele universum hem zou breken, dan zou hij altijd nog edeler zijn dan wat hem doodt, want hij weet dat hij sterft en dat het heelal hem de baas is. Het heelal weet niets daarvan."
"Wanneer de grootste filosoof ter wereld zich, boven een afgrond, op een plank bevindt die breder is dan nodig, dan zal zijn verbeelding op hol slaan, ook al zegt zijn verstand dat hij volkomen veilig is. Velen zouden de gedachte niets eens kunnen verdragen zonder dat zij bleek worden en het zweet hun uitbreekt."
"Er zijn in de wereld twee soorten grootheid: natuurlijke en institutionele. Institutionele grootheid hangt van de mensen af die terecht menen dat een bepaalde functie een bepaald respect verdient. Ereambten en adel zijn daar voorbeelden van [...] Natuurlijke grootheid is onafhankelijk van wat de mensen denken want zij berust op echte kwaliteiten van lichaam of geest, waardoor iemand lofwaardiger wordt, zoals een wetenschap, helderheid van geest, deugdzaamheid, gezondheid, kracht."
"De grote genieën hebben hun autoriteit, hun glans, hun grootheid, hun glorie en roem en hebben geen enkele behoefte aan hoge wereldlijke posities die hun niets zeggen. Zij worden niet met de ogen maar met de geest gezien en dat is genoeg."
"We stellen ons Plato en Aristoteles altijd voor in academische gewaden maar het waren geschikte kerels die met hun vrienden plezier maakten zoals ieder ander. En toen ze voor hun genoegen hun wetten en hun staatskunde opschreven, was dat voor hen een spel. Dat was het minst ernstige en minst filosofische aspect van hun leven; het meest filosofische was eenvoudig en rustig te leven. Wanneer zij over staatskunde schreven, was het alsof zij regels voor een gekkenhuis opstelden. En als zij deden alsof het daarbij een ernstige zaak betrof, was het omdat zij wisten dat de gekken tot wie zij zich richten, dachten dat zij koningen en keizers waren. Zij verdiepten zich in hun beginselen om hun gekheid zo onschadelijke mogelijk te maken..."
"Zoals de mode bepaalt wat aangenaam is, zo bepaalt zij ook wat rechtvaardig is."
"Men ziet geen recht of onrecht dat niet per landstreek varieert. Drie graden dichter bij de pool of de ganse rechtspraak is andersom. Een meridiaan bepaalt of iets waar is. Na enkele jaren gebruik worden fundamentele wetten alweer veranderd. Het recht heeft zijn periodes. Mooie gerechtigheid die bij een rivier ophoudt. Wat aan deze kant van de Pyreneeën waar is, is aan de andere kant een vergissing!"
"Alles wat onbegrijpelijk is, houdt daarmee nog niet op te bestaan: het oneindige getal, een oneindige ruimte die gelijk is aan het eindige."
"Het belangrijkste in heel het leven is de keuze van het beroep: het toeval beschikt erover."
"Als artsen geen soutanes en geen muiltjes droegen en doctoren geen vierkante baretten en te wijde vierdelige toga's, dan hadden zij de wereld, die aan zo'n overtuigend vertoon nu eenmaal geen weerstand kunnen bieden, nooit voor de gek gehouden. Als zij de ware gerechtigheid bezaten en als geneesheren de echte geneeskunst verstonden, dan hadden zij geen vierkante baretten nodig; de hoogwaardigheid van deze kundigheden zou op zichzelf eerbiedwekkend genoeg zijn. Maar omdat zij slechts over denkbeeldige kundigheden beschikken, moeten zij wel naar deze ijdele hulpmiddelen grijpen die op de verbeelding werken waarmee zij te maken hebben; zo dwingen zij inderdaad eerbied af."
Van kindsbeen af worden de mensen belast met de zorg voor hun eer, hun welzijn, hun vrienden en zelfs nog het bezit en de eer van hun vrienden. Men overstelpt ze met bezigheden, met het aanleren van talen en met lichaamsoefeningen en men brengt hen aan het verstand dat zij niet gelukkig kunnen zijn als hun gezondheid, eer en welstand en die van hun vrienden niet in goede staat verkeren. Zo legt men hen taken en bezigheden op waardoor zij van 'smorgens vroeg in de weer zijn. Dat is wel een eigenaardige manier om ze gelukkig te maken, zult u zeggen. Wat moet men dan wel niet doen om hen ongelukkig te maken?
Er is nog een oorzaak van dwalingen: ziekten. Zij vertroebelen ons oordeelsvermogen en onze zintuigelijke waarneming. En indien ernstige ziekten deze merkbaar aantasten, twijfel ik er niet aan dat ook de minder ernstige naar verhouding hun invloed hebben.
Je maakt je geen zorgen of je in steden waar je op doorreis bent, geacht wordt. Maar als je er enige tijd moet blijven dan maak je je er wel druk om. Hoeveel tijd is daarvoor nodig? Een periode die in verhouding staat tot onze onbetekenende armzalige tijd van je leven.
Het is niet omdat iets onbegrijpelijk is, dat het niet zou bestaan.
Is de koninklijke waardigheid op zichzelf niet groot genoeg om degene die ze bezit gelukkig te maken, alleen maar door te beseffen wat hij is? Is het nodig hem van die gedachte af te leiden, net zoals de gewone mensen? Ik zie wel dat je iemand gelukkig maakt door zijn aandacht van zijn huishoudelijke zorgen af te leiden, zodat hij alleen nog van de gedachte vervuld is ervoor te zorgen een goed danser te zijn, maar geldt dat ook voor een koning? Wordt die gelukkiger wanneer hij zich met zulk ijdel vermaak bezighoudt dan wanneer hij aan zijn waardigheid denkt? Want kan men hem geven dat zijn geest meer voldoening schenkt dan dit?
Wanneer wij alleen de rede volgen, is niets op zich juist [...], alles wankelt met de tijd.
Men kan het gezag natuurlijk trotseren, maar welk nut heeft dat? De grootste ramp zijn de burgeroorlogen.
"Waarom laat God zich niet zien?" Bent u Hem waard? Ja, dan bent U verwaand en verachtelijk, Nee, dan verdient u het niet.
"Als ik het geloof bezat zou ik wel aan mijn leven van vermaak verzaken", zeggen ze. En ik zeg jullie: jullie zouden het geloof wel vinden als jullie aan de genoegens verzaakten.
Als twee mensen onzinnige verhalen vertellen en een van hen een dubbele betekenis voor ogen heeft, die door ingewijden wordt begrepen, terwijl het andere verhaal slechts één betekenis heeft, dan zal iemand die de twee zo hoort spreken en niet ingewijd is, hen over één kam scheren. Maar indien de ene in het verdere verloop van het verhaal hemelse dingen zegt en de andere voortdurend banale alledaagsheden te berde brengt, dan zal hij concluderen dat de ene in mysteries sprak en de andere niet, omdat de ene voldoende heeft aangetoond dat hij dergelijke onzin niet kan uitkramen maar wel mysterieuze dingen kan zeggen, terwijl de andere niet tot mysteries maar wel tot onzin in staat is.
Nieuwsgierigheid is slechts ijdelheid. Meestal willen we alleen maar iets weten om erover te kunnen praten.
Wanneer een man in een kerker nog slechts een uur heeft om erachter te komen of zijn vonnis al geveld is, en als dit uur voldoende is om het te laten herroepen, zodra hij weet dat het geveld is, dan zou het tegennatuurlijk zijn als hij dit uur niet zou gebruiken om te informeren of zijn vonnis geveld is, maar om een kaartje te leggen.
Maar als iemand van een ander houdt omwille van haar schoonheid, bemint hij haar dan werkelijk? Neen, want de pokken die de schoonheid doden maar niet de mens zelf, zullen tot gevolg hebben dat hij niet meer van haar houdt. En als ze van mij houden omwille van mijn verstand of geheugen, houden ze dan van mij? Neen, want ik kan deze eigenschappen verliezen zonder zelf teniet te gaan. Waar is dat IK dan, als het niet in mijn lichaam noch mijn geest is? En hoe kun je van een lichaam en een geest houden als het niet om hun eigenschappen is, die mij niet maken tot wat ik ben, aangezien ze vergankelijk zijn? Want zouden we liefde kunnen voelen voor de essentie van iemands ziel als iets abstracts, welke eigenschappen die ook heeft? Dat kan niet en zou onrechtvaardig zijn. Wij houden dus nooit van een persoon, alleen van eigenschappen.
De enige echte deugd bestaat er dus in jezelf te haten, want je begeerte maakt je hatelijk, en een wezen te zoeken om te beminnen dat echt beminnenswaardig is. Maar omdat wij niet kunnen houden van iets dat buiten onszelf ligt, moeten we iemand beminnen die in ons zit en niet onszelf is. En dat geldt voor alle mensen. Welnu, alleen het hoogste goed in ons, is onszelf en niet onszelf.
Als je te jong bent heb je geen goed oordeel, en evenmin als je te oud bent. Als je niet genoeg over iets nadenkt of te veel, houd je koppig vol en wordt het je stokpaardje. Bekijk je je werk meteen als het af is dan ben je nog volkomen bevooroordeeld en doe je het te lang er na dan kom je er niet meer in. Zo ook met schilderijen die je van te ver of van te nabij bekijkt. Er is slechts één ondeelbaar punt dat de juiste plaats is. De andere zijn te dichtbij, te veraf, te hoog of te laag. In de schilderkunst wordt het door het perspectief vastgesteld, maar wie zal het voor de waarheid en de ethiek vaststellen?
Het is onbegrijpelijk dat God zou bestaan en onbegrijpelijk dat Hij niet zou bestaan; dat de ziel met het lichaam samen zou zijn, en dat we helemaal geen ziel zouden hebben; dat de wereld geschapen zou zijn en dat zij niet geschapen zou zijn enz.; dat de erfzonde zou bestaan en dat zij niet zou bestaan.
Als men de oneindigheid met een eenheid vermeerdert wordt die niets groter, evenmin als wanneer men bij een oneindige lengte één voet optelt. Het eindige verdwijnt in het niets bij het oneindige en wordt een zuiver niets. Zo is het ook met onze geest tegenover God en met onze gerechtigheid tegenover de goddelijke gerechtigheid. [Maar] tussen onze gerechtigheid en die van God bestaat niet een zo grote wanverhouding als tussen een eenheid en het oneindige.
Spotten met de filosofie, dat is echt filosferen.
Ik heb mij lange tijd met abstract wetenschappelijk onderzoek beziggehouden, maar omdat je daar zo weinig contact met anderen over kunt hebben, heb ik er een afkeer van gekregen. Toen ik de mens begon te bestuderen, merkte ik dat die abstracte wetenschappen niet geschikt zijn voor de mens en dat ik, door mij erin te verdiepen, sterker vervreemdde van wat ik ben, dan de anderen die er niets over wisten. Ik vergaf het de anderen dat ze er weinig van wisten, maar ik was ervan overtuigd dat ik bij het bestuderen van de mens in ieder geval veel gezelschap zou vinden en dat dit de ware, voor de mens geëigende leerschool is. Ik kwam bedrogen uit: er zijn er nog minder die [hem] bestuderen dan de wiskunde. Het is alleen omdat ze niet in staat zijn die te bestuderen, dat ze naar de overige grijpen. Maar is het niet omdat ook dit niet de wetenschap is die de mens nodig heeft en omdat het beter is dat hij zichzelf niet kent, als hij gelukkig wil worden?
De mensen verachten de religie, zij haten haar en zijn bang dat zij misschien waar is. Om dat te verhelpen moet men eerst aantonen dat de religie niet strijdig is met het verstand en eerbied verdient. Men moet haar naar waarde schatten, vervolgens haar aantrekkelijk maken en bij de goede mensen het verlangen wekken dat zij waar zou zijn.
Je moet mensen zoeken die wanneer ze alles wat mensen kunnen weten, hebben onderzocht, tot de ontdekking komen dat ze niets weten en zich in dezelfde onwetendheid bevinden waarmee ze begonnen zijn. Maar dat is een wijze onwetendheid die zichzelf kent.
Men bewijst zijn grootheid niet door één uiterste te bereiken, maar wel door beide uitersten tegelijkertijd aan te raken en alles wat daar tussen in ligt te vullen.
De macht van de vliegen: ze winnen veldslagen, blokkeren ons denken, eten ons lichaam op.
Stoicijnen: Hun conlusie is: wat men soms kan kan men altijd; en: omdat roemzucht degenen die er door beheerst worden iets doet presteren, zullen de anderen dat ook wel kunnen. Dit zijn de daden in een koortstoestand, die een gezonde niet kan nadoen. Dat er standvastige christenen bestaan doet Epictetus concluderen dat iedereen dat wel kan worden.
God, die alle dingen met mildheid beschikt, gaat zo te werk, dat hij de geest met argumenten en het hart door de genade van de godsdienst doordringt. Wie ons deze echter met geweld en dreigementen in de geest en het hart wil opleggen, boezemt ons geen godsdienstigheid in, maar angst.
Zij die niet van de waarheid houden, voeren als excuus aan dat die betwist wordt en dat er zeer velen zijn die haar loochenen. Hun dwaling komt dus uitsluitend daaruit voort dat ze niet van de waarheid of van de christelijke liefde houden en ze hebben daarvoor dan ook geen excuus.
Een van de dingen die de verdoemden in verlegenheid zullen brengen, zal het inzicht zijn dat ze veroordeeld worden door hun eigen verstand, waarmee ze pretendeerden de christelijke godsdienst te veroordelen.
Tegenspraak is geen goed criterium voor de waarheid. Vele dingen die zeker zijn worden tegengesproken. Vele dingen die onwaar zijn worden zonder tegenspraak aangenomen. Dat iets tegengesproken wordt bewijst niet dat het onwaar is, evenmin als het niet tegengesproken worden bewijst dat iets waar is.
Het geloof zegt ons wel wat de zintuigen ons niet vertellen, maar niet het tegendeel van wat zij waarnemen; het staat er boven en niet er tegenover.
De laatste stap van het verstandelijk denken is de erkenning dat er oneindig veel dingen zijn die het te boven gaan. Als het aan dat inzicht niet toekomt is het maar zwak. En als de natuurlijke dingen het al te boven gaan, wat moeten we dan zeggen van de bovennatuurlijke.
God kennen, en niet je eigen ellende, maakt hoogmoedig. Je eigen ellende kennen en God niet, leidt tot wanhoop. Christus kennen is de middenweg, want daarin vinden we zowel God als onze ellende.
Een beetje van alles: Omdat je niet universeel kunt zijn en alles weten wat er over alles te weten valt, moet je van alles een beetje weten. Want het is veel beter van alles iets te weten dan van één ding alles. Zo'n universaliteit is het mooist. Kon je beide hebben dan was het nog beter, maar als je moet kiezen kies dan het eerste. Ook het grote publiek weet het en handelt ernaar, want dit heeft vaak een goed oordeel.
Mijn verbeeldingskracht maakt dat ik een hekel heb aan iemand die schor is of onder het eten snuift. De verbeelding speelt een erg belangrijke rol. Hoe kunnen we er van profiteren? Door ons naar deze belangrijkheid te richten omdat die natuurgegeven is? Nee, juist door er tegenin te gaan.
De andere godsdiensten berusten niet op waarheid. Mohammed heeft geen gezag. Zijn argumenten moesten dus we zeer sterk zijn omdat ze alleen op hun eigen overtuigingskracht steunen. Wat zegt hij dan? Dat men hem moet geloven.
De andere godsdiensten, zoals de heidense, zijn meer van het volk, omdat ze uiterlijk zijn, maar voor ontwikkelde mensen zijn ze niet geschikt. Een zuiver geestelijke godsdienst zou beter afgestemd zijn voor de ontwikkelden, maar nutteloos voor het volk. Alleen de Christelijke godsdienst is geschikt voor allen, omdat hij een mengsel is van uiterlijk en innerlijk. Hij verheft het volk tot innerlijkheiden dwingt de hoogmoedigen tot het uiterlijke af te dalen en is zonder beide niet compleet, want het volk moet de geest van de letter verstaan en de ontwikkelden moeten hun geest aan de letter onderwerpen.
Evenzeer als de koran van Mohammed is, is het evangelie van Mattheus. Want deze is in de loop der eeuwen door vele auteurs aangehaald. Zelfs de vijanden, Celsus en Porhyrius hebben nooit gezegd dat het niet zo is. De koran zegt dat Mattheus een rechtschapen man was; dus was Mohammed een valse profeet, ofwel omdat hij slechte mensen rechtschapen noemde ofwel omdat hij het oneens bleef met wat zij over Christus zeiden.
De mohammedaanse godsdienst is gebaseerd op de koran en op Mohammed. Maar is deze profeet, die geacht werd 's werelds laatste hoop te zijn, voorspeld? En heeft hij één kenmerk dat niet iedereen heeft die zich voor een profeet wil uitgeven? Welke wonderen heeft hij naar eigen zeggen verricht? En welke ethiek, en welke zaligheid?
De joodse religie moet als het gaat om de traditie van de heilige boeken anders bekeken worden dan waar het gaat om die van het volk. Haar ethiek en zaligheid zijn in de overleveringen van het volk belachelijk, maar in die van de heilige boeken bewonderenswaardig; haar grondslagen zijn bewonderenswaardig. Zij vormen het oudste en meest authentieke geschrift ter wereld. En terwijl Mohammed om zijn boek te laten voortbestaan, verbood het te lezen, heeft Mozes voor het voortbestaan van het zijne alle mensen juist opgedragen het te lezen. En zo is het met iedere religie. Want het Christendom is in de heilige boeken heel anders dan in de boeken der casuïsten. Onze godsdienst is zo goddelijk dat een andere goddelijke godsdienst er slechts de basis van heeft.
Geen van de godsdiensten heeft de taak gesteld zichzelf te haten. Geen van de andere godsdiensten kan dus aantrekkelijk zijn voor wie zichzelf haat en een wezen zoekt dat het werkelijk waard is lief te hebben. En die mensen zouden de godsdienst van een vernederende God, als ze er nog nooit over hadden gehoord, onmiddelijk omhelzen.
Er is voldoende helderheid om de uitverkorenen te verlichten en voldoende duisterheid om hen nederig te maken. Er is voldoende duisterheid om de verworpenen te verblinden en voldoende helderheid om hen te veroordelen en te maken dat ze geen excuus hebben.
Ik laak degenen die er voor kiezen de mens te prijzen en in dezelfde mate degenen die besluiten hem te veroordelen en degenen die besluiten verstrooing te zoeken. Alleen degenen die zuchtend zoeken kunnen mijn goedkeuring wegdragen.
Het hart heeft zijn eigen redenen waar de rede niets van weet; aan talloze dingen merken we dat.
Het is het hart dat God waarneemt niet het verstand. Dat is geloven: God in het hart voelen, niet met het verstand
De religie is zoiets groots, dat degenen die, wanneer ze onduidelijk is, niet de moeite willen nemen er naar te zoeken, er terecht van verstoken blijven. En als zij van dien aard is dat degene die haar zoekt haar ook kan vinden, wat klaagt men dan?